atrioventriculaire (AV) tachycardie omvat zowel AV nodal reentrant tachycardie (AVNRT) als AV reentrant tachycardie (AVRT) via een bijkomende route. De behandeling van de acute aanval verschilt van de langdurige behandeling van zowel AVNRT als AVRT. Verapamil en adenosine, door de refractaire periode van de AV-knoop te verlengen, zijn zeer effectief in het beëindigen van acute aanvallen van AVNRT en orthodromic AVRT., Conversie naar sinusritme wordt bereikt in ongeveer 90% van de episodes van tachycardie met beide middelen intraveneus toegediend. De aanvangsdosis verapamil is 0,075-0,1 mg / kg en een volgende bolus van 5 mg kan worden gegeven aan een maximale dosis van 15-20 mg. De aanvangsdosis van adenosine is 3 of 6 mg, maar doses van 9 of 12 mg kunnen worden toegediend als kleinere doseringen niet succesvol zijn geweest. Andere middelen die een verlenging van de vuurvaste periode van de bijkomende route in AVRT of van de snelle route in AVNRT veroorzaken, beëindigen vaak terugkeertachycardie., Dergelijke middelen zijn klasse IC antiaritmica zoals flecaïnide of propafenon en klasse IA geneesmiddelen zoals procaïnamide. Bij patiënten met bijkomende routes en antidromische tachycardie of atriumfibrilleren die via een bijkomende route worden uitgevoerd, dient behandeling met verapamil of digoxine te worden vermeden omdat deze middelen de geleidingseigenschappen van de bijkomende route kunnen verbeteren, wat kan leiden tot een verhoging van de ventrikelsnelheid of zelfs tot ventrikelfibrilleren. Preventie van AVNRT-episodes kan worden verkregen met verschillende antiaritmica., Digoxine alleen of in combinatie met bètablokkers is werkzaam in ongeveer 50% van de gevallen en vooral wanneer de combinatie succesvol bleek tijdens elektrofysiologische testen.(ABSTRACT afgekapt op 250 woorden)